Open vragen

 

                           Bij een open vraag ga je als volgt te werk:

  • Lees de vraag goed.
  • Kijk wat je precies moet antwoorden: een reden, een uitleg, een voorbeeld, enz.
  • Lees het tekstgedeelte waarover de vraag gaat nog eens heel precies door.
  • Schrijf je antwoord op. Let op: soms wordt er gevraagd naar meer dingen, dan moet je ook meer dan één antwoord geven. Soms wordt er bijgeschreven dat je in maximaal zoveel woorden het antwoord moet geven, gebruik je meer woorden, dan zal het antwoord niet goedgekeurd worden.
  • Controleer je antwoord: past het antwoord bij de vraag?

           Bij open vragen moet je goed kijken naar wat er gevraagd wordt  

           Een aantal mogelijkheden zijn:

  •  Citeer een zin…….

Je moet een zin van de tekst letterlijk overnemen: niet meer, niet minder. Noteer de eerste twee en de laatste twee woorden van de zin en zet de regelnummers erachter. Dus zo: ‘Het motief……..kan hebben.’ (r.46-48)

  • Noem twee…../welke twee……

In dit geval moet je antwoord uit twee onderdelen (voorbeelden, argumenten, conclusies) bestaan. Houd je altijd aan het genoemde aantal. Bij meer dan het genoemde aantal antwoorden zal het teveel gegeven antwoord niet worden nagekeken.

  • Wat is het verschil tussen……

Een verschil omschrijven wil zeggen dat je twee dingen met elkaar moet vergelijken. Bijvoorbeeld: Bij voetbal komen relatief meer blessures voor dan bij rugby. In dit geval moet je dus iets zeggen over voetbal en over rugby.

  • Gebruik maximaal 10 woorden…

Je mag in een antwoord hoogstens tien woorden gebruiken. Gebruik je meer woorden, dan wordt het antwoord fout gerekend.